Detail Archief Delft

Detail Archief Delft


Archiefnummer: 569
Archiefnaam: Gemeente Pijnacker
Periode: 1612-1935 (1942)
Omvang: 39.9 m.
Aantekening: inv nrs 1066-1101 zijn overgedragen aan Hoogheemraadschap Delfland.
Inventaris:Inventaris van het archief van de schout, gezworenen, ambachtsbewaarders en achtemannen, later Municipaliteit en Gemeentebestuur van Pijnacker, ca. 1628-1935

Archiefvormer: Gemeente Pijnacker

  •  Inleiding
    • INLEIDING

       

      Het oudste bewoonde gebied van westelijk Holland is geweest de strook geestgrond achter de duinen, een weinig later zijn de kleigron­den geoccupeerd en tenslotte is de bewoning langzaam aan het veen, een uitgestrekte moerassige wildernis, binnengedrongen. Achter de geest lag van Rijswijk over Wateringen tot dicht onder Naaldwijk een band van kleigrond, oostelijk daarvan vond men een schiereiland van klei te midden van het veen. Midden op dat schiereiland, een eiland bijna, lag Delft; op het oostelijk uiteinde Pijnacker ( Niermeyer, Delft en Delfland, blz. 22).

       

      Binnen het gebied van het latere Delfland kwam in 1281 het water­schap " de zeven ambachten" voor: Vrijenban, Pijnacker, Nootdorp, Kethel, Woud en Hodenpijl. Deze zeven ambachten vormden de kern van de latere heemraadschap Delfland. In dit Delfland vinden we slechts twee bottingsambachten, nl. Hof van Delft en Pijnacker.

      Daar zijn dus de oudste centra van bewoning ontstaan.

       

      a. Grondgebied en bestuursinstellingen

       

      De bevoegdheid tot het uitoefenen van politie en justitie binnen het grondgebied van Pijnacker wordt samengevat in de term ambachtsheer­lijkheid.

      De ambachtsheerlijkheid Pijnacker wordt samengevat behoorde oud­tijds tot de grafelijkheid Holland, berustte in 's graven boezem, zoals dat heette. 14 April 1724 werd deze heerlijkheid door de schout van Pijnacker uit naam van de ambachtsbewaarders van de Staten van Holland en West-Friesland gekocht voor de som van / 11.500,--.

      Tot de ambachtsheerlijkheid behoorden toen o.a. rechten op het schout- en op het secretariaats­ambt, de landgifterij, de approbatie der benoeming van de predikant.

      Door de schout, ambachtsbewaarders en achtemannen, als represente­rende de ambachtsheer, werden 15 December 1725 enige punten vastgesteld omtrent de behering en administratie van de heerlijkheid (inv.nr. 1).

      Uit verschillende artikelen van dit reglement, waarin gesproken wordt van "als van ouds" blijkt, dat de regering van Pijnacker te voren in hoofdzaak op dezelfde voet geregeld was geweest als nu werd voorge­steld.

      Het bestuur van het ambacht bestond volgens dit reglement uit de schout, twee ambachtsbewaar­ders en vijf achtemannen, zij represen­teerden de ambachtsheer. De schout werd voor zijn leven benoemd door de ambachtsbewaarders en achtemannen, terwijl deze laatsten werden benoemd door de schout en gezworenen. Het bestuur van het ambacht had het opzicht over de polder en ambachtswerken, zoals molens, verlaat, bruggen, kaden, ambachtsschool etc. Zij benoemden het personeel o.a. molenaars, vroedvrouw, klapwaker, de koster, voorlezer, schoolmeester en grafmaker. Dit college, aangevuld met nog drie achtemannen, wonende te Delft en benoemd door de regering der stad Delft, vormde het bestuur over de polder.

      De verkiezing van gezworenen geschiedde zodanig, dat het ene jaar vier leden continueerden en het andere jaar drie. Door de schout en de aanblijvende gezworenen werden dan de nieuwe gezworenen gekozen. De oudste gezworene fungeerde als president.

      Aan de schout en de gezworenen was opgedragen wat tot de justitie en politie behoorde. Verder hadden zij als opperarmmeesters het opzicht en beheer over de kerk en de heilige geest of gemene armen. Het nazien en sluiten der jaarlijkse rekening van de kerk en de gemene armen behoorde tot hun taak, alsmede de schouw over de wegen en wateringen en het verlenen van akten van indemniteit en readmissie.

      Voor verder bijzonderheden betreffende het beheer en de administratie mogen wij verwijzen naar de tekst van het reglement van 3 December 1766 (inv. nr.1, blz. 19 vlg.).

       

      In de 17e eeuw, v\\r dat aan droogmaking van uitgeveende plassen werd gedacht, vormde het land, begrepen tussen de St. Jans-, Bommen en Baly Reyerskaden en de z.g Overzijde ten noordwesten, de land­scheiding tussen Delfland en Rijnland ten noorden en noordoosten, de Pissenkade, de Munnikkenkade, de Strikkade, de Pijnackerse kade, de Klapwijkse weg en de Ruijvense (Groene)kade ten zuidoosten en de Overgauwse weg en de Rijskade ten zuidwesten, JJn algemene polder, die door vier dicht bij elkander aan de Overgauwse weg staande molens zijn water loosde op de Pijnackerse vaart, die met haar noord­oostelijke uiteinde tegen de genoemde weg aanliep. Tegen de 2e helft der 18e eeuw was de noordwestelijke strook van de polder, gelegen ten noordwesten van de Katwijkerlaan en dier zuidwestwaarts verleng­de, grotendeels verveend, zodat aan droogmaking kon worden ge­dacht. De 14e maart 1766 verleenden dan ook de Staten van Holland en Westfriesland aan schout, ambachtsbewaarders en achtemannen van Pijnacker op hun namens de ambachtsheer gedaan verzoek, octrooi om bedoelde landen te bedijken en droog te maken. De droogmaking zou moeten plaats hebben in twee gedeelten. Het eerste noordoostelijke gedeelten, omvattende de blokken Achter-Katwijk en Achter-Nieuw­koop en gelegen ten noordoosten van de Nieuwkoopse weg, moest zijn voltooid zes jaren na de eerste aanbesteding van werken. Het tweede gedeelte, omvattende de blokken Voor-Nieuwkoop en de Hel en gelegen ten zuidwesten van genoemde weg, moest zijn voltooid 16 jaren nadat met het eerste gedeelte een aanvang was gemaakt.

       

      Wegens de droogmaking werd 2 april 1766 tussen de ondernemers en het bestuur van de Hoge Polder een overeenkomst gesloten tot regeling van wederzijdse verhoudingen.

       

      De droogmaking in haar geheel kwam in 1789 gereed en zo ontstond de Nieuwe of Drooggemaak­te polder. Het reglement betreffende de behering van deze polder werd door schout, ambachtsbe­waarders en achtemannen, 26 october 1770, namens de ambachtsheer gearresteerd (Teixera de Mattos, De Waterkeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland, II, blz. 333).

       

      Door het bovenstaande wordt het opvallend nauwe verband, dat bij de inventarisatie is gebleken te bestaan tussen "dorpsarchief" en polderar­chieven, voldoende verklaard; de polders waren nog heel lang nauwe­lijks zelfstandige instellingen en de administraties waren tot het midden  der 19e eeuw maar vaag van elkander onderscheiden.

       

      In 1795 werden ook in Pijnacker, zoals bijna overal de bestuurslicha­men, veranderd en de functionarissen van hun posten ontheven en ten dele door nieuw personen vervangen.

      Bij besluit van de prefect van het Departement van de Monden van de Maas d.d. 29 november 1811, nr. 1325, werden met de gemeente Pijnacker verenigd de gemeenten Abtsrecht, Ackersdijk, Biesland, Ruiven en Tempel, Vrouwenrecht en een gedeelte van Hof van Delft. De maire van PIjnacker ontving opdracht van de onder-prefect van het arrondisement Rotterdam bij schrijven van 2 December 1811, nr. 1527/1255, om als commissaris de provisionele maires en de plaatse­lijke besturen van Pijnacker en die van de ingelijfde gemeenten, alsmede die van Nootdorp, te ontslaan. Op 5 en 6 december 1811 heeft de maire van Pijnacker, L. van den Braak, aan die opdracht voldaan en het nieuwe bestuur geVnstalleerd en beNdigd. Te Pijnacker bestond dit uit genoemde maire, een adjunct-maire en negen municipa­le raden.

      Deze toestand bleef bestaan tot 1 april 1817, toen bij Koninklijk Besluit van 4 maart 1817, nr. 101, de genoemde gemeenten weder zelfstandig werden. Tot schout en secretaris van Pijnacker werd benoemd L. van Braak. Provisioneel bleef hij ook schout en secretaris van Ruiven, tot dat hij officiNel werd benoemd bij Koninklijk Besluit van 17 december 1817, nr. 76. In 1825 werd hij ontslagen als schout van laatstgenoemde gemeente, doch benoemd tot burgemeester ervan. Koninklijk Besluit van 9 Augustus 1825, nr. 74.

      Van de Braak bleef burgemeester en secretaris van Pijnacker, totdat hij bij Koninklijk Besluit van 30 januari 1832, nrs. 23 en 24 eervol werd ontslagen als burgemeester en secretaris van Pijnacker. Als burgemeester en secretaris van Ruiven werd hij eervol ontslagen bij Koninklijk Besluit van 22 december 1831, nrs. 24. Onder Van den Braak kreeg het bestuur der gemeente de vorm, zoals die - ondanks allerlei min of meer belangrijke wijzigingen - thans nog bestaat en die dus hier niet beschreven behoeft te worden.

      Als belangrijkste wijziging van het grondgebied vermelden wij de vergroting door de toevoeging van de gemeente Ruiven bij K.B. van 9 februari 1845 nr. 48 met ingang van 1 januari 1846 (inv.nr. 388). De aanwezig­heid van hierachter afzonderlijke geVnventariseerde archieven van Ruiven wordt hierdoor duidelijk.

                                      

      b. Inrichting en inventarisatie van het archief.

       

      De inrichting van het archief draagt in alle opzichten het stempel van een eenvoudige administra­tie, die op solide wijze wordt uitgevoerd.

      Voor de archieven van het ancien rJgime werd de hoofdindeling der stukken gegeven door de verdeling van de attributen van het over­heidsgezag over verschillende functionnarissen, voor de 19e eeuw geven de grote op formele motieven gevormde series van stukken de hoofd­lijnen van het archief aan. Pas in 1925 werd deze werkmethode doorbroken, door de toepassing van een rubriekenstelsel voor de correspondentie. Van dit rubriekenstelsel werd daardoor een zeer merkwaardige, maar evenzeer onherstelbare constructiefout in het archief is ontstaan; dezelfde rubrieken komen soms twee maal voor: nl. eenmaal als onderdeel van de correspondentieserie in de stukken van algemene aard en nog eens als als onderdeel van de onderwerpsge­wijs gerang­schikte stukken betreffende bijzondere onderwerpen. We hebben hier een duidelijk voorbeeld van de kwade  gevolgen, die onvoldoend doordachte registratuurmaatregelen voor de overzichtelijk­heid van het archief kunnen hebben.

       

      Overigens hadden wij bij de inrichting van het archief sinds 1811 geen aanleiding af te wijken van de bekende door de Minister van Binnen­landse Zaken verstrekte richtlijnen (circulaire Min. van Binnenlandse Zaken van 28 december 1949, no. 31327 afd. B.B.).

       

      Deze inventarisatie vindt haar einde bij de invoering van het bekende registratuurstelsel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, welke invoering te Pijnacker met ingang van 1936 heeft plaats gevon­den.

       

      Wij besluiten onze arbeid met de wens, dat het resultaat ervan profijte­lijk moge blijken, zowel voor de administratie als het historisch onderzoek.

       

      M.D. Lammerts

      J.L. v.d. Gouw

       

       

      In 1996 is de Gemeentelijke Archiefdienst Delft aangewezen als archiefbewaarplaats voor Pijnacker. De Gemeentearchivaris van Delft is sindsdien ook gemeentearchivaris van Pijnacker. Bij de Archiefdienst Delft is het archief opnieuw verpakt en is een volledigheidscontrole uitgevoerd. Hierbij bleken de inventarisnummers 218, 302 en 1064 te ontbreken.

      De registers van de burgerlijke stand en de losse stukken die met het archief mee overgebracht zijn en die nog niet waren beschreven, hebben een volgend nummer gekregen (vanaf 1296) en zijn op de juiste plaats in de inventaris opgenomen.

      De serie "Bijlagen tot de gemeenterekening" (inv.nrs. 814-853) bevatte voornamelijk bevelschriften tot betaling. Deze zijn eruit gehaald en vernietigd. De bijlagen zelf bleven bewaard.

      Bij het Algemeen Rijksarchief zijn het gaardersarchief, het oud-rechterlijk - en notariNel archief, het archief van de weeskamer, de registers van eigendomsovergang en de doop-, trouw- en begraafboeken opgevraagd, alsmede het oud-rechterlijk archief van Ruiven. Helaas bleek het gaardersarchief van Pijnacker kort voor de overdracht te zijn verdwenen. De overige stukken zijn op de juiste plaats in de inventaris opgenomen. De doop-, trouw- en begraafboeken zijn voor een deel als apart archief aan te vragen en voor een deel in deze inventaris opgenomen.

       

      J. Valenbreder, juli 1996.

       

  •  Hele toegang