Detail Archief Delft

Detail Archief Delft


Archiefnummer: 201
Archiefnaam: Weeshuis der Gereformeerden binnen Delft, 1350-2015 (2017)
Periode: 1350-2017
Omvang: 24.87 m.
Inventaris:Inventaris van het archief van het Weeshuis der Gereformeerden te Delft, 1350-2015 (2017)

Archiefvormer: Gereformeerd Weeshuis

  •  Inleiding
    • Het Weeshuis der Gereformeerden binnen Delft is voortgekomen uit de Heilige Geestgoederen. Omstreeks 1200 werd in Frankrijk een broederschap gesticht, die zich met armenzorg of barmhartigheid belastte. Deze broederschap breidde zich ook uit naar Brabant, Henegouwen en Vlaanderen, en later naar Holland. De barmhartigheid werd in nauw verband gebracht met de Heilige Geest. Zo stelt het zegel van de Regenten van het Weeshuis een "duif" voorstelt, symbool van de Heiligen Geest. Ambtsdragers en hun taken heetten respectievelijk Heilige Geestmeesteren en Heilige Geestwerk. Het instituut heette het Heilige Geesthuis, dat dienst deed als armhuis waarin alle belangen van de Heilige Geestgoederen samenkwamen. De eigenlijke bestuurskamer heette het Heilige Geestmeesteren comptoir.

      De kapitalen, door erfstellingen en giften, gegeven aan de dienst van de barmhartigheid, werden belegd als Heilige Geestgoed. De Heilige Geestgoederen waren wereldlijke goederen, waarvan het beheer berustte bij de wereldlijke personen. Alleen de burgerlijke overheid oefende daarover overheidsmacht uit. De armenzorg kwam aan de wereldlijke overheid.

      Te Delft waren de Heilige Geestmeesteren in twee colleges verdeeld, namelijk van de Oude en van de Nieuwe Kerk. Deze kerkelijke personen werden steeds door de overheid benoemd. Zij oefenden hun geldelijk beheer dan ook uit onder toezicht van de overheid. De hele liefdadigheid was aan hen opgedragen.

      Het Heilige Geesthuis te Delft, tevens wees- en vondelingenhuis, stond aanvankelijk aan de Broerhuislaan en werd in 1579 verplaatst naar het Barbara-convent aan de Oude Delft. Dan zijn officiële benamingen het nieuwe Heilige Geesthuis of het nieuwe Weeshuis. Het oude Heilige Geesthuis werd veranderd in Stadstimmerhuis, dat voordien aan de Geer stond.

      De Heilige Geestmeesteren gebruikten de aalmoezen uit de offerbussen van de Kerken tot ondersteuning van de armen, en de opbrengst van de Heilige Geestgoederen voor de weezen.

      Reeds voor de reformatie werden wezen in gestichtsverband verpleegt, al zal ook wel gezinsverpleging zijn voorgekomen door uitbesteding door Heilige Geestmeesteren.

      Na de Kerkhervormingen had ook te Delft een verandering plaat. De beide colleges der Heilige Geestmeesteren werden verenigd en aan hen werd nu de gehele behandeling van het armenwezen opgedragen, onder toezicht van Heeren Burgemeesteren. In hun Keur van 1579 werden zij de oppervooghden van de armenhuizen genoemd.

      Blijkens de resolutie van de vroedschap van Delft van 8 september 1579 hadden de Heilige Geestmeesteren, hier genoemd Meesteren van den heylighen gheestarmen tot de magistraat het verzoek gericht omme tot onderhout ende stichtinghe van den armen weesen te hebben het convente van Sinte Barbaren ende dattet selve tot costen van de stadt dachdicht, veynster ende glaasen ende doerdicht gemaect sal worden. Het klooster van St. Barbara werd gebouwd in 1405 door een van het St. Agathaklooster afgescheidde zuster. Zij kocht een stuk grond van het St. Agathaklooster en liet daarop het St. Barbaraklooster bouwen. Het pand aan de Oude Delft, waarin in 1579 het Weeshuis werd gevestigd, en dat tot dat jaar het St. Barbaraklooster was, dateert derhalve van 1405.

      Het verzoek van de Heilige Geestmeesteren is in te zien met de resolutie van de Staten van Holland van 23 mei 1577, waarbij aan elke stad de beschikking werd gegeven over alle Convente en Kloosteren binnen de Steden, mitsgaders Edificiën, Grondplaatsen, Erven en Eigendommen van dien.

      De Heilige Geestmeesteren betrokken het klooster en brachten verschillende verbeteringen aan. Hiervoor droegen de Heilige Geestmeesteren zelf zorg, al werden zij financieel ondersteund door der vroedschap.

      Na 1579 bleef bij de nieuwe regeling aan de Heilige Geestmeesteren, later genoemd, Regenten, de zorg opgedragen voor armen, krankzinnigen en wezen. In 1597 werd de Kamer van Charitate opgericht waaraan de armenzorg voor huiszittende armen werd opgedragen. Op 15 maart 1677 werd een algemeen reglement voor het armwezen vastgesteld. Geleidelijk aan werd de zorg voor krankzinnigen en wezen aan de Heilige Geestmeesteren ontnomen. Overgebleven was de zorg voor de arme wezen en vondelingen. Ook voor het Weeshuis werd een nieuw reglement vastgesteld in 1677. In feite was het een samenvatting van verschillende bepalingen, resoluties enz. Aanvullende bepalingen zijn gemaakt bij resolutie van 24 juli 1752.

      Boitet schetste het functioneren van het weeshuis in zijn Beschyving der Stadt Delft als volgt:

        "Het heeft van buiten wel niet veel aanzien, doch van binnen is het een zeer ruim en groot gesticht, dat in drie byzondere woonplaatsen verdeeld is, waar van het eene voor de jonkmans, het andere voor de ionge dochters, en het derde voor de kleine kinderen geschikt is, welk laatst vertrek men het minnehuis noemt; de 2 eerste vertrekken zyn met groote eetzalen, slaapkameren, enz. voorzien, en met byzondere binnenplaatsen bequaam tot speelplaatzen voor de ionge ieugd. De voorzorg voor deze weezen, zoo wel ter opvoedinge tot het burgerlijk, als onderrechtinge van het kristelyk leven aangewend, werd aan zes der aanzienlykste en voortreffelykste burgeren aanbevolen, die gemeenlyk vaders of regenten van het weeshuis genaamt worden, welke in dit huis om de nodige belangen daar van te bezorgen, een ruime en deftige kamer hebben, alwaar zij alle zaterdaagsnamiddags hunne gewoonlyke vergaderingen houden; daar is ook een overwelft komptoor met yzere deuren om by nood van brand of andere ongemakken hunne voornaamste goederen te konnen bergen. Door deze regenten zyn in 't zelve huis eertyts een, maar nu twee schoolmeesters aangestelt, die de kinderens van beide sexen leerden leezen en schryven. De knegties tot bequame grootte of ouderdom gekomen zynde, gaan buitens huis by de burgeren te werk om een ambacht te leeren daar zy de grootste genegenheid toe hebben. De meisies blijven doorgaans in het huis, en leeren aldaar nayen, breyen, daar hun verkiezing op valt, 't geen haar daarna tot een eerlyke kostwinning kan dienen. De grootste en sterkste doen het huiswerk en verzorgen de keuken, anderen neemen weder de kleine kinderen waar, en leeren alles wat tot een goede huishouding noodig is, waar toe ook binnenmoeder gesteld zyn, aan wien de zorg en 't opzicht dezer kunne bevolen is. Dit huis heeft een eige portier, die behalven op andere zaken ook op het sluiten en ontsluiten der deuren past. In het huis woont een kleermaker, en buiten 's huis zyn hunne ordinaire schoemakerts. Ieder kind werd van twee pakken kleederen en twee paar schoenen voorzien, als een paar voor den zondag, en een paar voor de werkdaagen; de kleederen zyn alle met een stads wapentie op den rechterschouder gemerkt. De spys die dagelyks de kinderen werd gegeven, of wat zy eeten zullen, staat ter goedkeuring van de keukemoeder; een ieder krygt dan volop zyn bescheiden deel. Onder de maaltyd werd 'er goede ordre en beter dan in veele burgerhuizen gehouden, want in iedere eetzaal werd door een van de bequaamste, naar het gebed, eenige hooftstukken uit de H. schrift overluid gelezen, een manier by de h. vaders outtyts zeer geprezen, waarvan wij maar een betuigenisse van den h. vader Augustinus, wgens deze noodzakelykheid, zullen bybrengen: hij zegt dan serm. 56 de temp. Gaat voort naar u gewoonte in de kerk te hooren leezen de H. Schriftuur, en herleestze noch in uw huis. Indien iemand zoo belet is, dat hy geen tyd heeft de h. schriftuur te lezen voor den eeten, dat hij evenwel niet nalate die te leezen: opdat zijn ziel gevoed werde met het woord Godts, terwyl het lichaam gevoed werde met lichamelyke spyze. Want als men het lighaam te eeten geeft, en de ziel zonder spyze van Godts woord laat, dam verzadigt men de slaaf, en de meestersche laat men van honger quynen. Gy ziet wel hoe onrechtvaardig dit is. Waaruit men ziet, hoe noodzakelyk dat het is, en vooral aan de ionge ieugt, te gelyk met de lichamelyke en geestelyke spyze gevoed te werden. Des zondaags, bededaags en op andere kerkdagen, werden zij alle te zamen door den schoolmeester en zyne opzienders na de oude kerk geleid, alwaar zy aan de westzyde onder het orgel op een verheve galderye, met trappen opgaande, zitten. Naar het eindigen van de voormiddagspredikatie werden zy binnens huis door den predikant die dan in de oude kerk gepredikt heeft, in den kristelyken godtsdient onderwezen, om hen de vreeze Godts in alle christelyke deugden can jonks af in te planten: boven en behalven de onderwyzing die den schoolmeester van 't huis in twee katechisatien, namentlyk des woensdags en vrydags aan hen doet. Na datze tot jaren van onderschit zyn gekomen, bequaam om hun eige kost te winnen, en genegen om uit dit huis te gaan, doen zy alvorens belydenis van hun geloof, en ontvangen noch na zulk eerlijke opvoeding een goede vooraat van klederen, linnen en andere nootwendigheeden. Welke laatste giften gemeenlyk alle jaren omtrent de maan mey geschieden, hun afscheit genomen hebbende van hun brave verzorgers blyven zy aan dit huis en desselfs overigheit niets schuldig als een kristelyke dankbaarheit."

      In de loop van de 19de eeuw werd aan het Weeshuis de naam gegeven: "Weeshuis der Gereformeerden binnen Delft". Bij de invoering van de Armenwet van 1854 hebben gemeentebestuur en regenten het Weeshuis beschouwd als een instelling van weldadigheid, als bedoeld in art. 2 sub a. "Staats-, provinciale of gemeente-instellingen, door de burgerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd", en als zodanig is het Weeshuis gebracht op de lijst, als bedoeld bij art. 3 der Armenwet 1954. Het reglement van 1677 heeft gegolden tot 15 mei 1855. Ter voldoening aan het bepaalde in art. 4 van de wet van 28 juni 1854 Staatsblad no 100 werd 15 mei 1855 door de gemeenteraad een Reglement vastgesteld; dit werd gewijzigd 16 december 1891 en vervolgens 18 maart 1910. Het Reglement werd herzien 20 Augustus 1913 in verband met art 89 van de Armenwet 1912 (Staatsblad No. 165); terwijl 13 Juni 1919 een nieuw reglement werd vastgesteld. In 1927 werd een Commissie door den Gemeenteraad benoemd tot het instellen van een zelfstandig onderzoek naar de rechtspositie van het Weeshuis, inzonderheid naar de verhouding van het Weeshuis tot de Gemeente. De conclusie van dat rapport hield onder andere in dat "Het Weeshuis naar zijn oorsprong en geschiedenis een gemeente-instelling is en als zoodanig dient te blijven voortbestaan". Hieruit zou volgen, dat een wijziging van het Reglement moest komen en het protestant-christelijke cachet aan het Weeshuis moest worden ontzegd. Regenten, aan wie het uitgebrachte rapport in handen was gesteld, konden zich met de kwestie van schrapping uit het Reglement van het Weeshuis bij besluit van den Raad van de woorden: "en behoord hebbende tot een der protestantsche Kerkgenootschappen of Kerken" niet vereenigen, en gingen uiteindelijk in beroep bij de Kroon. De beslissing van de Kroon viel ten gunste uit van de Regenten. Het Reglement werd voorts nog gewijzigd d.d. 28 Maart 1934, waarbij het mogelijk werd om ook "half-weezen" in het Weeshuis op te nemen.

      Het Weeshuis is lang gevestigd gebleven in de oude gebouwen aan het Oude Delft no. 57/59; wel werd er in 1884 een voorstel gedaan door een der Regenten om een nieuw weeshuis te bouwen, doch dit leidde tot niets. In 1897 rees bij Regenten de vraag om het gebouw aan het Rijk te verkopen, doch deze poging faalde. In 1904 werden plannen ontworpen om het oude weeshuis te verbouwen; ook dit mocht geen succes hebben. In 1909 werden de gebouwen aangekocht door de gemeente Delft. Regenten hebben toen in 1910 een nieuw gebouw gesticht op het in 1909 aangekochte terrein aan het Koningsplein 83. In het nieuwe gebouw werd toen tevens huisvesting verleend aan de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude. In 1926 werd het gebouw aan het Koningsplein 83 aangekocht door de gemeente Delft voor huisvesting van de school van de Delftsche Schoolvereeniging. Door Regenten werd daarom het perceel Oude Delft 137/139 aangekocht, hetwelk sindsdien als Weeshuis in gebruik is. Tevens is aldaar gevestigd de zetel van de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude, welke Fundatie door de historie ten nauwste verbonden is aan het Weeshuis der Gereformeerden binnen Delft te Delft.

      Voor de geschiedenis van het weeshuis wordt men verwezen naar: A. Hallema. Geschiedenis van het Weeshuis der Gereformeerden binnen Delft te Delft. Delft, 1964. Inzake het archief van de instelling schrijft Hallema e.e.a. op p. 399. De inventarisator J.J. Breedveld had het archief verdeeld in een periode voor en een periode na 1921. In dat jaar trad hij namelijk aan als secretaris-rentmeester. Toen de inventaris in 1937 gereedkwam heeft hij daar de caesuur gelegd. Het weeshuis functioneerde echter door tot in 1943. De in de periode 1938-1943 ontstane administratie vormt de eerste aanvulling.

      Op 12 juli 1966 ontving de Gemeentelijke Archiefdienst Delft van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage een tweede aanvulling. Het betrof een portefeuille die in augustus 1952 door W. baron Snouckaert van Schauburg aan het ARA bleek te zijn geschonken met de mededeling: "... belangrijk voor het gemeentearchief te Delft en het weeshuis aldaar". De meerendeels in zeer slechte staat verkerende stukken en charters hebben betrekking op aankopen van landerijen in en bij Maasland door het weeshuis. In 2024 ontving het Stadsarchief een laatste aanvulling tot 2017. In 2015 fuseerde het Weeshuis met de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude, de laatste stukken in het archief betreffen de vereffening van de rekeningen. 

  •  Hele toegang