Ambachtsheerlijkheid, van 1795-1798 Municipaliteit, vanaf 1798 gemeente Abtsregt, (1563) 1633-1813
Inleiding
Graaf Floris I (1049-1061) schonk de abdij van Egmond 19 hoeven land die samen de ambachtsheerlijkheid Abtsregt vormden. Er bestonden twee vormen van heerlijkheden: een hoge- of halsheerlijkheid en een lage- of ambachtsheerlijkheid. Van een hoge heerlijkheid spreekt men wanneer de heer de hoge jurisdictie had, dat wil zeggen de rechtspraak in criminele of 'halszaken'. Van een lage- of ambachtsheerlijkheid spreekt men wanneer de heer alleen de lage jurisdictie had: de civiele, kleine rechtszaken en vrijwillige rechtspraak. In de vrije rechtspraak werden privaatrechterlijke overeenkomsten bekrachtigd. Een voorbeeld: transporten van onroerende zaken werden voor het gerecht verleden, na voorafgaande overeenkomst tussen koper en verkoper. De abt van Egmond werd grondbezitter en ambachtsheer van Abtsregt. Een baljuw, in dienst van de abt, schout en schepenen bestuurden Abtsregt. De baljuw deed de hoge rechtspraak en de schout en schepenen de lage rechtspraak. Tot 1568 behoorde de heerlijkheid aan de abdij van Egmond, daarna aan de Staten van Holland. In 1795 werd het ambacht opgeheven en werd Abtsregt onder het Franse bestuur tot 1798 een Municipaliteit. Van 1798 tot 1812 werd het een gemeente. Het grondgebied ten oosten van de Schie werd toen na herindelingen van de diverse ambachten rondom Delft toegevoegd aan de gemeente Pijnacker. In 1818 werd Abtsregt echter weer een gemeente.
Na de opheffing van de gemeente in 1855 is het archief van Abtsregt naar de gemeente Vrijenban overgebracht, waarin Abtsregt was opgegaan. De opgeheven gemeente Abtsregt ging namelijk in 1855 op in de gemeente Vrijenban. Nadat de gemeente Vrijenban in 1921 werd opgeheven is het archief overgebracht naar de gemeente Delft.
